Josef Matthias Hauer
Josef Mattias Hauer (1883 – 1959), geboren en overleden in Wenen, noemde zichzelf als componist autodidact, maar geldt met de Rus Efim Golishev en zijn stadgenoot Arnold Schönberg als uitvinder van een componeertechniek waarbij de twaalf halve tonen van de chromatische toonladder volledig zelfstandig en gelijkwaardig werden gebruikt.
Wie van deze componisten als de werkelijke uitvinder van dit 12-toonssysteem moet worden gezien is moeilijk vast te stellen, daar Golyshevs Strijktrio weliswaar het eerste stuk is met een duidelijk dodecafonisch karakter (1914), maar volledig zonder thearetische onderbouwing tot stand kwam en Schönberg en Hauer verschillende theorieën vrijwel gelijktijdig ontwikkelden.
Hauer beschouwde zichzelf als de aartsvader en was jaloers op het succes dat Schönberg met 'zijn' uitvinding had.
Hauers composities zijn veelal van een grote eenvoud en gecomprimeerdheid (volgens zijn tegenstanders 'primitief'). Zijn eerste atonale werken dateren van 1912, zijn eerste bewust op een 12-toonsreeks gebaseerde stukken schreef hij in 1919.
In datzelfde jaar bezocht hij een tentoonstelling van de Weense kunstenaars-vereniging 'Freie Bewegung', waar hij de schilder Johannes Itten leerde kennen. Zij raakten bevriend en discussieërden veel over 'het ordenen van tonen en kleuren'.
Tijdens een bezoek van Itten aan Hauer speelde de componist zijn Apokalyptische Phantasie aan hem voor. Het was voor Itten een openbaring, een apokalyptische gebeurtenis, 'alsof blinden kleuren konden zien...' (volgens een getuige, de filosoof Ferdinand Ebner). Hij had het gevoel dat Hauer in zijn muzikale composities precies hetzelfde tot stand had gebracht als wat hij zelf in zijn beeldende kunst nastreefde.
Hauer, door de nazis als 'ontaard' bestempeld, bleef gedurende de oorlog in Wenen, maar publiceerde niets. Veel van zijn werken zijn niet verloren gegaan, veel zijn slechts in manuscript gebleven.
Litt.: Herbert Henck : Fürsprache für Hauer. Hermann Heiß und die Hintergründe eines Briefes von Thomas Mann an Ellie Bommersheim im Jahre 1949, Deinstedt: Kompost-Verlag, [September] 1998, 114 S. ISBN 3–9802341–3–4 bzw. ISBN 978-3-9802341-3-9