Dit stuk werd bij zijn eerste uitvoering ontvangen door een veelvuldig geciteerde recensie van de nationaal-romantische componist (en muziek criticus) Peterson-Berger :
"With the last item the portals of Hell were opened for the whole audience. Neither personal authority nor public sympathy can be increased by four performers inpersonating inmates of Konradsberg (a lunatic asylum in Stockholm) and interpreting the barbarous and obscure fantasies of a fifth..."
De eerste twee delen laten invloeden horen van de vroege Schönberg. Specifieke kenmerken van Rosenberg zijn te herkennen in de octaafverdubbelingen en het eenvoudig contrapunt tussen viool en cello in het eerste deel, en de lange, cantabile melodieën van het tweede deel. Een vleugje Bartók is herkenbaar in de twee laatste delen, een indruk die nog duidelijker te horen is in de 8 Plastiska Scener (8 Plastische Scenes) voor piano van 1921, waarbij rekening moet worden gehouden, dat Rosenberg op dat moment nog geen muziek van Bartók had gehoord.