De Passacaglia, in 1934 geschreven, werd in 1936 onderscheiden met de 'Henri-le-Boeuf-Prijs', een Brusselse compositiewedstrijd met in de jury o.a. Albert Roussel, Arthur Honegger en de dirigent Hermann Scherchen, die ook de eerste uitvoering dirigeerde.
De Passacaglie toont aan dat Spinner, al voordat hij bij Webern ging studeren, vertrouwd was met het 12-toonssysteem van de Schönbergschool. Hij had dit niet van zijn eerste leraar Pisk geleerd, maar zich uit eigener beweging eigen gemaakt.
Deze zeer verfijnde compositie bestaat uit een 12-toonsreeks die in 18 korte variaties (van ieder maximaal 13 maten) wordt verwerkt. Het stuk, waarin viool, cello en piano een solistische rol spelen, eindigt met een langzame epiloog 'qui se fond en une poussière sonore'.