[1900-1959]

George Antheil

De Amerikaanse pianist en componist George Antheil (Trenton NJ, 1900 – New York, 1959) studeerde muziektheorie bij de Liszt-leerling Constantin von Sternberg in Chicago en compositie bij Ernst Bloch in New York. Als jonge twintiger las hij in de krant dat impresario Martin H. Hanson zocht naar een pianist in het ‘vurige ultra-moderne genre’. Hij stortte zich als een bezetene op de piano en auditeerde voor Hanson, die hem terstond richting Europa dirigeerde. Daar maakte hij furore met pianorecitals waarin hij voornamelijk eigen werken speelde, wilde, beukende muziek, met titels als Airplane Sonata, Sonata Sauvage en Death of the Machines. Het bezorgde hem de controversiële reputatie van een anti-romantisch, anti-expressief futurist. En niet zelden mondden concerten uit in een rel; tijdens een tumultueus concert in Budapest, kreeg hij zijn publiek pas stil door te dreigen met zijn automatisch pistool, dat hij als rechtgeaarde ‘yank’ in een zijden okselholster onder zijn rokkostuum droeg. Hij legde vervolgens het wapen op de piano, naast zijn lessenaar en zette zijn recital voort. De zaal was muisstil.
Bij een concert in Parijs, midden jaren twintig, tijdens de openingsmanifestatie van de Ballet Suédois liep de zaak zo uit de hand dat er vechtpartijen uitbraken en de politie arrestaties moest verrichten.
Spectaculair was ook de eerste uitvoering van het Ballet Mécanique, oorspronkelijk bedoeld als muziek bij een film van de schilder Fernand Léger en geschreven voor acht piano’s en slagwerk. De uitvoering vond plaats in het atelier van een jonge Amerikaanse die, zich omringend met hertoginnen, prinsessen en ander blauw bloed, probeerde omhoog te vallen in het Parijse society-leven.
Helaas zou Antheils succes beperkt blijven tot Europa. De eerste Amerikaanse uitvoering van Ballet Mécanique, (Carnegie Hall, New York, april 1927), ditmaal zelfs in een versie met 16 piano’s, aambeelden, zagen, autotoeters en een heuse vliegtuigpropellor aangedreven door een windmachine, werd een ramp. Ook de speciaal voor deze gelegenheid geschreven Jazz Symphony beviel slecht (minder goed dan ‘echte jazz’, ook al werd het uitgevoerd door de volledig zwarte band van W.C.Handy) .
Herontdekt en opnieuw uitgevoerd en op de plaat gezet door Reinbert de Leeuw en het Nederlands Blazersensemble, kregen deze twee stukken (plus de wilde vioolsonates) een warm onthaal tijdens het Holland Festival van 1976.
Met de flitsende, politiek-getinte opera Transatlantic, zijn grootste succces in Duitsland, en de Satie-achtige, op Max Ernst geïnspireerde La Femme 100 Têtes, zette Antheil een punt achter zijn vitalistische Europese periode. Terug in zijn geboorteland (1933) verloor hij zijn wilde haren. Nadat hij zich in 1936 in Hollywood had gevestigd, vloeiden uit zijn pen nog slechts noten in een zeer gematigd, belegen idioom.
Antheils autobiografie, Bad Boy of Music geheten - nadat hij de titels 'Not even my dog', Dogs on the roof, I don’t see anything yet, Twenty five years in a leaky canoe, My best overcoat en Angel Face had verworpen - kwam in 1945 uit en bevat prachtige, niet altijd geheel waarheidsgetrouwe beschrijvingen van het leven in de ‘roaring twenties’.
W.H.
(met dank aan Elmer Schönberger)

meer info:
www.dbnl.org/tekst/scho141well01_01/scho141well01_01_0024.php#24