[1903-1975]

Boris Blacher

Boris Blacher (Niuzhuang (China), 6 januari 1903 - Berlijn, 30 januari 1975) was een Duitse musicoloog, muziekpedagoog en componist.
Blachers vader Eduard, die net als zijn moeder uit de Baltische landen afkomstig was, was directeur van de Russisch-Aziatische Bank in Niuzhuang in de Chinese provincie Liaoning aan de Gele Zee en was werkzaam in de diplomatieke dienst van het Russische Rijk. De familie vertrok in 1908 naar Zhifu (Chefoo) (Mandarijn: 芝罘区), nu een wijk van de Chinese stad Yantai aan de zuidelijke kust van de Gele Zee. Aldaar zat hij op de Engelse school van missionarissen. In 1913 vertrok de familie in de hoofdstad van de Chinese provincie Hupe Hankou, nu Wuhan, dat in 1927 is ontstaan door de fusie van de steden Wuchang (武昌), Hanyang (漢陽 / 汉阳) en Hankou (漢口 / 汉口), die tegenwoordig stadsdelen zijn. In Wuchang (武昌) begon op 10 oktober 1911 de Xinhai-revolutie onder leiding van Sun Yat-sen met zijn militaire medewerker Chiang Kai-shek. Aldaar ging Blacher naar de Duitse school en hij kreeg er vioollessen en muziektheorie. Hij was tezelfdertijd ook leerling aan het Italiaanse convent.
Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog in 1914 vertrok de familie naar Irkoetsk, aan het Baikalmeer in Oost-Siberië. Daar was Blacher scholier aan het Russische Realgymnasium en hij kreeg ook lessen in muziektheorie en harmonieleer. Hij kwam ook in contact met het theater en de opera en werkte als toneelbelichter. In 1919 vertrok de familie opnieuw naar Charbin, nu: Harbin, dat in 1898 door de Russen was gesticht maar in 1919 al in de provincie Kirin van Chinees Mantsjoerije lag. Hier instrumenteerde hij onder andere de opera Tosca van Giacomo Puccini voor het symfonieorkest van Charbin. Hier behaalde hij ook het einddiploma van zijn school.
In 1922 reisde hij via Marseille en Parijs naar Berlijn. Daar studeerde hij wiskunde en architectuur aan de Technische Hochschule in Berlijn-Charlottenburg. Het culturele klimaat van Berlijn verleidde hem tot het kopen en het spelen van moderne muziek. Deze situatie was ook verantwoordelijk voor zijn wisseling van studierichting en zo kwam het, dat hij vanaf 1924 compositie aan de Hochschule für Musik Berlin bij Friedrich Ernst Koch ging studeren. Verder studeerde hij musicologie bij Friedrich Blume, Erich Moritz von Hornbostel en Arnold Schering. Omdat zijn vader hem niet meer steunde, voorzag hij in zijn onderhoud met het schrijven van arrangementen en als bioscooppianist. De eerste inkomsten uit een compositie verkreeg hij door zijn muziek voor de film Bismarck (1925). Aan het einde van de jaren '20 schreef hij zijn dissertatie over Instrumentatieopleidingen in de vroege 19e eeuw.
Zijn niet romantische-dansante stijl bracht hem succes met vroege werken zoals de Concertante Musik, die in 1937 met de Berliner Philharmoniker onder leiding van Carl Schuricht in première ging. Omdat hij een affiniteit voor de jazz-muziek had, stond hij bij de nazis slecht aangeschreven, maar met de hulp van de dirigent Karl Böhm werd hij in 1938 docent voor compositie aan de Hochschule für Musik Carl Maria von Weber Dresden in Dresden. In 1939 nam hij ontslag, omdat hij zich niet aan het officiële werkplan van het conservatorium hield en zogenaamde entartete componisten als Paul Hindemith, Arnold Schönberg en Igor Stravinsky in zijn opleiding opnam.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij zonder vaste aanstelling, en kreeg pas na de oorlog een vaste baan aan het Internationale muziekinstituut in Berlijn-Zehlendorf; hij zou er tot 1948 werken. Sinds de Russische Oktoberrevolutie bezat hij geen staatsnationaliteit meer. In 1948 werd hij tot Duitser genaturaliseerd.
Hij werd docent en later professor aan de Hochschule für Musik te Berlijn en zou dat tot 1970 blijven. In 1953 werd hij als opvolger van Werner Egk directeur van de dezelfde hogeschool. Tot zijn leerlingen behoorden Giselher Klebe, Rudolf Kelterborn, Peter Ronnefeld, Fritz Geißler, Herbert Kegel, Isang Yun, Aribert Reimann en Klaus Huber. In 1956 werd hij benoemd tot vicepresident van de Academie van de Kunsten. In 1960 werd hij benoemd tot professor voor elektronische compositie en experimentele muziek aan het Instituut voor elektronische muziek van de Technische Universiteit Berlijn. In 1961 werd hij hoofd van de muzieksectie van de Academie en van 1968 tot 1971 was hij president van de Academie van de Kunsten Berlijn.
Hij was een van de stichtingsleden van de Paul-Hindemith-Gesellschaft in Berlin e.V..
Aan het einde van de jaren '40 ontwikkelde hij een procedure, die hij variabele metriek noemde. Hij maakte in zijn werken gebruik van een systeem van variable metrums om de muzikale symmetrie met vele, gedeeltelijk wiskundig opgebouwde maatwisselingen te doorbreken. Op basis van een wiskundige reeks worden de lengte van de maten en hun volgorde en daarmee ook de vorm van een stuk vastgelegd. Als men bijvoorbeeld een arithmetische volgorde (2, 3, 4...) neemt en als maat een nootwaarde van een achtste noot, dan volgt op een 2/8 maat een 3/8 maat, daarnaar een 4/8 maat enz. Deze procedure heeft Blacher sinds de Ornamenten voor piano (1950) altijd op verschillende manieren gebruikt.
Tenminste sinds de spectaculaire premières van het jaar 1947 - het tijdens de Tweede Wereldoorlog ontstane oratorium Der Großinquisitor en de Orchestervariationen über ein Thema von Niccolò Paganini - was Boris Blacher een prominente figuur in het Duitse en spoedig ook in het internationale muziekleven. Er volgden vooraanstaande functies aan de Hogeschool voor Muziek en aan de Academie van de Kunsten. In de muziekopleiding altijd open en dankbaar voor zelfstandige leerlingen, als componist altijd geïnteresseerd in het nieuwe, in de muzikale uitdrukking steeds helder, werd Blacher eens als Geweten van de jongere Duitse componistengeneratie aangeduid. Zijn toegankelijkheid tegenover nieuwe stromingen werd ook duidelijk in de samenwerking met de elektronische studio van de Technische Universiteit Berlijn in de vroege jaren '60.
Met uitzondering van de kerkmuziek was Blacher in alle bekende genres actief. Hij streefde altijd erna, zijn volgende werk muzikaal anders in te richten, om herhaling te vermijden. Zijn muzikale taal wordt gekenmerkt door spaarzaamheid van uitdrukkingsmiddelen, heldere structuren en stroeve ritmiek. Erg belangrijk was ook zijn levenslange interesse voor de jazz, die zich op veelzijdige wijze in zijn composities weerspiegelt, bijvoorbeeld in de Jazz-Koloraturen voor sopraan, altsaxofoon en fagot (1929) en de Stars and Strings voor jazzensemble en strijkorkest (1972). Hij moet als een van de belangrijkste componisten van de hedendaagse muziek gezien worden. Blacher schreef 13 opera's, 9 balletten, soloconcerten voor piano, viool, cello en trompet alsook cantates, koorwerken, werken voor harmonie-orkesten en kamermuziek.

Bron: wikipedia