Alfredo Casella
Alfredo Casella (Turijn, 25 juli 1883 – Rome, 5 maart 1947) was een Italiaans componist.
De familie Casella bestond uit vele goede musici; zijn grootvader, een vriend van Paganini, was eerste cellist in het San Carlo Theater in Lissabon en was uiteindelijk solist in de Koninklijke Kapel in Turijn. Alfredo's vader Carlo Casella was ook professioneel cellist, net als Carlo’s broers Cesare en Giacchino; zijn moeder was pianiste en gaf de jongen zijn eerste muzieklessen.
Alfredo werd toegelaten tot het Conservatoire de Paris in 1896 om piano te studeren bij Louis Diémer en compositie bij Gabriel Fauré. Tot zijn medestudenten behoorden Enescu en Ravel. Tijdens zijn Parijse periode behoorden Claude Debussy, Igor Stravinski en Manuel de Falla tot zijn kennissenkring, en was hij ook in contact met Ferruccio Busoni, Gustav Mahler en Richard Strauss.
Casella ontwikkelde een diepe bewondering voor Debussy’s werk nadat hij de Prélude à l'après-midi d'un faune hoorde in 1898, maar streefde zelf aanvankelijk een meer romantisch idioom na (stammend van Strauss en Mahler), meer dan dat hij naar het impressionisme keerde. Zijn eerste symfonie uit 1905 stamt uit deze tijd, en het is met dit werk dat Casella zijn debuut maakte als dirigent toen hij de première ervan leidde in Monte Carlo in 1908. (Van 1927 tot 1929 was Casella de chefdirigent van de Boston Pops, waar hij werd opgevolgd door Arthur Fiedler).
Terug in Italië tijdens de Eerste Wereldoorlog, begon hij les te geven aan de Accademia Nazionale di Santa Cecilia in Rome. Hij was een van de bekendste Italiaanse pianovirtuozen van zijn generatie, en samen met Arturo Bonucci (cello) en Alberto Poltronieri (viool), vormde hij het Trio Italiano in 1930. Deze Dit trio verwierf bekendheid in Europa en Amerika.
Als componist had Casella zijn grootste succes met het ballet La Giara, op een scenario van Pirandello; andere belangrijke werken zijn onder andere Italia, het Concerto Romano, Partita en Scarlattiana voor piano en orkest, de viool- en celloconcerten, Paganiniana, en het concerto voor piano, strijkers, pauken en slagwerk. Tot zijn kamermuziek behoort, naast de beide cellosonates die met enige regelmaat gespeeld worden, de prachtige late harpsonate, en de muziek voor fluit en piano. Ook zijn in 1927 geschreven Serenata (voor 5 instrumenten) kan men nog af en toe in de concertzaal beluisteren.
Casella maakte ook live-opnames op pianola op pianorollen voor het Aeolisch Duo-Art systeem, die alle bewaard zijn gebleven. In 1923, samen met Gabriele D'Annunzio en Gian Francesco Malipiero uit Venetië, richtte hij een vereniging op om voor de bevordering van de verspreiding van moderne Italiaanse muziek, de Corporatie van de nieuwe muziek.
De herontdekking van Vivaldi's werken in de 20e eeuw is grotendeels te danken aan de inspanningen van Casella, die in 1939 de nu historische Vivaldiweek organiseerde, waarbij de dichter Ezra Pound ook betrokken was.
De generazione dell'ottanta ("generatie van '80"), inclusief Casella zelf, Malipiero, Respighi, Ildebrando Pizzetti en Franco Alfano - allen componisten geboren rond 1880, de post-Puccini-generatie – concentreerde zich op het schrijven van instrumentale werken, meer dan de opera's waarin Puccini en zijn muzikale voorgangers zich hadden gespecialiseerd. Leden van deze generatie waren de dominante figuren in de Italiaanse muziek na Puccini's overlijden in 1924. Ze vonden hun evenknieën in de Italiaanse literatuur en schilderkunst. Casella, die in het bijzonder gepassioneerd was over schilderkunst, verzamelde een belangrijke collectie van kunst en beeldhouwwerken. Hij was misschien de meest "internationale" in wat hij maakte en stilistische invloeden van de generazione dell'ottanta, deels te danken aan zijn opleiding in Parijs en de kringen waarin hij daar verkeerde.
Bron: wikipedia/W.H.